Vorige week deed de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een opmerkelijke uitspraak. Twee verdachten, van wie vast stond dat zij jaren lang stelselmatig grote hoeveelheden hennep hadden gekweekt, werden veroordeeld maar kregen geen straf.
De verdenking was dat de verdachten van juli 2009 tot en met maart 2014 diverse kwekerijen hadden gehad, in grootte variërend van 273 tot 800 planten. Ook zouden zij op enig moment ruim 8 kilo henneptoppen en 200 hennepstekken voorhanden hebben gehad. De verdachten hadden bekend en hadden volledige openheid van zaken gegeven.
In dat laatste zit de bijzonderheid van deze zaak. In tegenstelling tot de ‘reguliere’ hennepkweker waren de betreffende verdachten altijd volledig open geweest over waar zij mee bezig waren. Zij teelden uitsluitend ten behoeve van twee gedoogde coffeeshops, zij betaalden de elektriciteit, zij gaven hun inkomsten op aan de belastingdienst en betaalden daarover belasting. Verder stond de kwekerij op een plek die geen overlast veroorzaakte, werden er geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt en was er geen sprake van brandgevaar. Ook waren er aantoonbaar geen banden met georganiseerde of grensoverschrijdende criminaliteit.
Door de verdediging werd bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachten. Het argument daarvoor was – kort samengevat – dat het handelen van de verdachten eigenlijk precies past in de doelstellingen van het zogenaamde ‘gedoogbeleid’, te weten het dienen van de openbare orde, de veiligheid en de volksgezondheid. Om drugsoverlast te voorkomen, wordt onder bepaalde voorwaarden door de vingers gezien dat er cannabis wordt verkocht door coffeeshops. De geachte is dat bij bestrijding daarvan de handel ondergronds gaat en daarmee meer overlast en gevaar voor de volksgezondheid veroorzaakt. Waarom zou een hennepkweker die volledige openheid van zaken geeft en zonder enig gevaar of overlast voor anderen hennep kweekt dan moeten worden vervolgd? Immers: zonder aanvoer van hennep is de – door het gedoogbeleid bedoelde – verkoop in coffeeshops niet mogelijk.
De rechtbank kon zich niet vinden in dit standpunt en oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot vervolging had mogen overgaan. Verdachten waren meerdere keren aangehouden en konden dus niet de verwachting hebben gekregen dat zij niet zouden worden vervolgd. Daarnaast stelde de rechtbank dat er maatschappelijk noch politiek consensus bestaat over de zogenaamde ‘achterdeurproblematiek’, hetgeen betekent dat de hennep aan de voorkant van een coffeeshop verkocht mag worden, maar aan de achterkant niet naar binnen mag. Volgens de rechtbank mag het zo zijn dat dit als onredelijk en hypocriet wordt ervaren, maar dat dit niet wegneemt dat vervolging voor hennepkweek op dit moment het beleid van justitie is.
De rechtbank veroordeelde de verdachten vervolgens voor de ten laste gelegde feiten maar legde hen geen straf op. De overweging van de rechtbank was dat de verdachten door te handelen als ze gedaan hebben, hennep hebben gekweekt binnen de belangrijkste doelstellingen van het door de overheid ontwikkel softdrugsbeleid, te weten het belang van de volksgezondheid en het handhaven van de openbare orde.
Dit is een opmerkelijke en mogelijk baanbrekende uitspraak mits het vonnis in stand blijft. De Officier van Justitie heeft namelijk direct hoger beroep aangekondigd. De kans is groot dat de uitspraak in hoger beroep (wat deze ook moge zijn) uiteindelijk zal worden voorgelegd aan de Hoge Raad.
Het is niet zo dat elke hennepkweker vanaf nu vrijuit gaat. Dit betreft een uniek geval waarin de verdachten een heel andere weg hebben bewandeld dan de gemiddelde verdachte. De verdachten hebben zichzelf tot speelbal gemaakt van een juridisch en maatschappelijk interessant proefproces. Niet elke hennepkweker zal op dit moment bereid zijn om dat ook te doen.