Op 6 juli 2012 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden een interessante uitspraak gedaan (Hof Leeuwarden, 6 juli 2012, NbSr 2012, 350). Het ging om een verdachte die werd vervolgd voor het hebben van een hennepkwekerij en tegen wie ook een ontnemingsvordering aanhangig was. Dit laatste betekent dat de Officier van Justitie van mening is dat er geld is verdiend met de kwekerij en dat aan de rechter wordt gevraagd om te bepalen dat de verdachte dit geld moet terugstorten op de rekening van de Staat.
In dit geval vertelde de betreffende de verdachte dat hij weliswaar had geoogst, maar dat de geoogste hennep vervolgens was gestolen tijdens een woninginbraak. Hij had de hennep dus niet kunnen verkopen en had dus ook geen geld gekregen, aldus de verdachte.
Het Hof achtte dit verhaal aannemelijk en heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
Dit is enerzijds een opmerkelijke uitspraak. Immers, de Hoge Raad heeft in 2004 al uitgemaakt dat een bepaald illegaal verkregen goed niet ten gelde hoeft te zijn gemaakt om voordeel op te leveren. Met andere woorden: de hennep zélf is reeds het voordeel, ook al heb je het nog niet verkocht. Het verbaast mij dan ook niet dat de Advocaat-Generaal zich ter zitting op het standpunt stelde dat de diefstal van de hennep niet relevant is voor de vraag of de verdachte voordeel had genoten.
Anderzijds doet deze uitspraak mijns inziens meer recht aan de gedachte achter de pluk ze wetgeving. Het gaat er namelijk om dat het voordeel wordt ontnomen dat de betrokkene daadwerkelijk heeft verkregen. Het enkele bezit van hennep levert geen voordeel op dat in geld valt uit te drukken. Daarvoor zal het toch echt verkocht of zelf geconsumeerd moeten worden.
Deze uitspraak betekent overigens niet dat iedere verdachte van hennepkweek nu kan gaan roepen dat de geoogste wiet gestolen is. Dit zal wel aannemelijk moeten worden. In het bovenstaande geval had de verdachte dat aannemelijk kunnen maken.