Meer dan een jaar geleden zijn er een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de ontnemingswetgeving, ook wel ‘pluk ze’ wetgeving genoemd. Op 1 juli 2011 is de Wet Verruiming Mogelijkheden Voordeelontneming in werking getreden.
Eén van de belangrijkste aanpassingen is de invoering van hoofdelijke aansprakelijkheid (artikel 36e lid 7 Sr). Wanneer twee of meer daders gezamenlijk een strafbaar feit hebben gepleegd en daar geld mee hebben verdiend, dan kan een dader voortaan aansprakelijk worden gesteld voor het gehele illegaal verkregen inkomen.
Om een praktisch voorbeeld te geven: als Arie en Bert samen een hennepkwekerij hebben gehad en daar volgens de rechter allebei 50.000 euro mee hebben verdiend, dan kunnen zowel Arie als Bert voortaan worden aangesproken voor 100.000 euro. Als Arie uiteindelijk 75.000 euro betaalt en Bert 25.000 euro, dan krijgt Arie een civiele vordering van 25.000 euro op Bert.
Dit roept een aantal vragen op. In de eerste plaats hoe het zit met het overgangsrecht. Indien de hennepkwekerij is opgerold vóór 1 juli 2011, kan er dan ook hoofdelijke aansprakelijkheid worden toegepast?
De wetgever heeft helaas geen overgangsbepalingen gemaakt, dus we moeten terugvallen op algemene regels van overgangsrecht. In dat kader is met name relevant of er sprake is van gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van bepaalde feiten. Is zulks het geval dan moet de voor de verdachte gunstigste bepaling worden toegepast. Is dat niet het geval dan kan de nieuwe wetgeving met terugwerkende kracht worden toegepast op oude gevallen.
Hoe zit dat dan met de hoofdelijke aansprakelijkheid? Aan de ene kant kan gezegd worden dat het enkel gaat om een executiemaatregel en dat deze dus direct kan worden toegepast. Aan de andere kant brengt de nieuwe wetgeving met zich mee dat een veroordeelde voortaan kan worden aangesproken voor het onrechtmatig verkregen inkomen van medeveroordeelden. Als hij of zij niets zegt over de verdeling van de inkomsten met de mededaders dan kon onder de oude wetgeving alleen het vastgestelde individuele inkomen worden verhaald. Onder de nieuwe wetgeving kan het totale inkomen worden verhaald. Dit lijkt toch sterk op een gewijzigd inzicht van de wetgever. In de rechtszaal bepleit ik daarom altijd dat hoofdelijke aansprakelijkheid slechts kan worden toegepast voor feiten die zijn begaan ná 1 juli 2011. Tot nu toe was elke rechter het daarmee eens.
De tweede vraag die bij mij opkwam was hoe het zit met de onbekende medeverdachte. In hennepzaken komt het geregeld voor dat er slechts één verdachte wordt vervolgd, terwijl het aannemelijk is dat er meerdere personen bij de teelt betrokken waren. De aangehouden verdachte wil uit angst voor represailles of uit loyaliteit niets over de andere(n) zeggen. Kan die verdachte vervolgens aansprakelijk worden gesteld voor het gehele wederrechtelijk verkregen inkomen? Ook indien aannemelijk is dat hij of zij slechts een gedeelte heeft ontvangen?
Het antwoord daarop is gelukkig wél duidelijk. Ontneming is slechts mogelijk wanneer de daders ieder tenminste voor één van de feiten die zij gezamenlijk hebben gepleegd, zijn veroordeeld. Er moet sprake zijn van een gezamenlijke betalingsverplichting. De daders moeten derhalve bekend én veroordeeld zijn. Pas dan kan hoofdelijke aansprakelijkheid worden toegepast (artikel 36e lid 7 jo. lid 1 en 2 Sr nieuw). Update februari 2019: de Hoge Raad heeft hier inmiddels een uitspraak over gedaan. De Hoge Raad meent dat hoofdelijke aansprakelijkheid ook kan worden uitgesproken als de medeverdachte onbekend of niet veroordeeld is. Zie dit artikel voor de laatste ontwikkelingen.
Zijn de mededaders onbekend, maar acht de rechter wél aannemelijk dat ook zij voordeel hebben genoten, dan zal de rechter moeten bepalen voor welk deel van de totale winst van de kwekerij de betreffende verdachte aansprakelijk kan worden gesteld.